De Lelie
Op 31 januari 1777 verkopen "Tijs van Zeventer en Jacob de Werken wonende binnen dezen Ambagte, ... Gaven en Gifte en eijgendom aan Johannes Schaaij wonende te Overschie van een Stukje Land met den opstal van een Molen en afbraak van een Huijsje, en ’t geen verders op ’t Land is leggende, staende en gelegen aan de Westzijde van de korte kade in dezen Ambagte" voor een prijs van fl. 1800,-.
In het "Quohier of Gaderboek" van het Ambacht van Kralingen uit 1733 wordt Johannes Schaaij in 1781 aangeslagen voor Huis No. 358a, een snuifmolen, nieuw getimmerd. Mogelijk betreft het hier een verbouwing die nu nog zichtbaar is. De achtkantstijlen zijn aangescherft, waardoor de molen ca. 1,5 m hoger is geworden.
Op 7 september 1796 verkoopt Catharina Sollevelt weduwe van Johannes Schaij aan Willem van der Lugt een stukje land "met een Snuijfmole huijsje en Loosje daarop staande met al hetgeen daarop en in aart en Nagel vast is, staande en gelegen aan de Westzijde van de Korte Kade" voor fl. 1600,-. "volgens nader aanschrijving van Tijs van Zeventer heeft den koper op het passeren dezes een een schuldbrief gepasseert ten behoeven van den voorn: Tijs van Zeventer groot f 1600-:- tegen vier percents in ’t jaar en aftelossen met hondert gulden jaarlijks Waarvan tegenover Gift van denzelve brief den brief hierop staande geroijert zal worden."
Op 29 juli 1803 verkoopt Willem van der Lugt aan Isaäk Hioolen Junior (1769-1836) "een Snuif mole, Huijs, loots, tuijn, en Erve met alle des zelfs losse en vaste Gereetschappen staande en gelegen aan de Korte Kade onder deze Ambachte, belent ten oosten gem: kade ten Westen Pieter Krijgsman strekkende van Johannes Breeborst tot de Erve van de Wed:e Arie Hoogerwaard Staande Mole en ’t Huijs in de Verponding op No 359a en 359aa tot f 4:-:- ieder."
Isaac betaalt op de volgende manier: "Eerstelijk met ’t overnemen van Een Schultbrief Perresto Groot Eenduizent Guldens door voorn: Willem van der Lugt op 7 September 1796 voor Schepenen Van Kralingen gepasseert, en op dit verkogte Speciaal Gehijpothequerd, en welke voorn: Koper Isaac Hioolen mede voor ons compareerde verklaarde de voors: Schultbrief bij deze overtenemen met belofte van zig in ’t betalen der Rente & aflossing naar Luijd der Brief te zullen gedragen ten anderen met Een Schultbrieff Groot in Capitaal twee duijzend Guldens op heden door den Koper ten behoeven van de Verkooper voor Schepenen Alhier gepasserd en op dit Verkogte Speciaal gehijpothequerd en Eindelijk met een Somma van twee duijzend agthondert Guldens Gereet ontvangen." Hij koopt de molen, het huis, loods, tuin en erf uiteindelijk dus voor fl 5800,-.
In een akte van reële cautie gedateerd 22 november 1822 is sprake van een "koorn en snuifmolen" en ook in het leggerartikel 95 No. 7 van het kadaster van Rotterdam, gedateerd 1838, is sprake van een snuif- en korenmolen; "Tot snuifmolen aangelegd." Uit het het testament van Isaac, opgemaakt op 4 mei 1830 kan worden afgeleid dat het huis bij de snuifmolen een broodbakkerij geworden was en dat er behalve een tuin ook nog een boomgaard aanwezig was. In een hypotheekakte gedateerd 21 november 1854 wordt voor het eerst gesproken van een windsnuif- en specerijenmolen genaamd De Lelie. Met deze molen wordt De Lelie bedoeld. Het loodsje zal waarschijnlijk het latere karottenfabriekje worden.
De Ster
In de akte van Boedelscheiding van de nalatenschap van Isaac Hioolen van 12 december 1838 wordt gesproken over "Een Windkorenmolen genaamd de Nieuwe Star staande en gelegen aan de Westzijde van de Korte Kade belent ten Oosten de genoemde Korte Kade en ten Westen het Veenwater." De windkorenmolen is, volgens het testament van Isaac, in 1829 nieuw gebouwd op een in 1828 aangekocht stuk grond. Een en ander wordt bevestigd in een hypotheekakte verleden op 25 januari 1830 waarin Isaac Hioolen en zijn echtgenote Jansje Glas fl 5.500,- lenen van Godefridus Biesta met als borgstelling "Een geheel nieuw gebouwde achtkante balie wind korenmolen, genaamd de nieuwe Star, werf en erve /: voorheen een aangedamde kleun of akker :/ staande en gelegen bewesten de korte kade in de gemeente van Kralingen."
Dat de Korte Kade niet geschikt is voor zware industrie blijkt uit een verklaring van de rooijmeesters aan Burgemeester en Assesoren op 4 oktober 1843. Zij schrijven: "Op UED last de ondergetekenden zich hebben begeven naar den Koornmolen de Ster, behorende aan de Gebr. Hioolen, hebben zij eene Inspectie naar de gebreken in en buiten denzelven gedaan en achten het nodig Ued Achtbaare hunne bevinding daaromtrent mede te delen:
1e dat zij: eene afwijking ontdekt hebben in de gebondene Stijlen, Binten en derzelver Karbeels beneden in het vierkant der Molen zijnde aan de ZuidOost en Noordwestzijde ter groote van ééne neds duim aan elk bindt.
2e dat deze Ontwijking zig heeft medegedeeld aan de Steene voet ter wederzijde de Zuidwest en de Noord Oostzijde. Zij vermeenen alzoo dat deze Ontzettingen veroorzaakt zijn Ten eersten dat terwijl aan deze Molen zeer druk gewerkt wordt en door de wigt der veele Graanzakken en de Schudding der onophoudelijke werking der Molen met derzelver Werktuigen hierin eene Oorzaak moet gezocht worden. Ten anderen dat de Molen gebouwd op eenen Smallen en weeken Akker grond besloten door eenen Slappen Rijweg omspoeld aan beide zijden met water dit een en ander hiertoe almede heeft medegewerkt , terwijl de grond zelve door die Weekheid geen tegenstand bieden kan. de Ondergetekenden hebben verder gemeend uit dit een en ander dat er geen ogenblikkelijk gevaar bestaat, maar! Dat er toch eene spoedige versterking zal moeten plaats vinden ter voorkoming van meerdere afwijkingen waarom zij dan ook dit aan den medeEigenaar der Molen W. Hioolen geordonneerd hebben zulks te doen, dewelke ons bij deze verzekerde hiertoe reeds de nodige orders tot die herstelling te hebben gegeven. Get. de Rooijmeesters C. Ketting; G. Zieren en A.W. Sloos."
Op 5 augustus 1865 wordt aan de gebroeders Hioolen toegestaan om aan de noordwestzijde van de molen De Ster een houten bergloods op stenen voet te bouwen. De molen De Ster is op 16 augustus 1865 verbrand. In de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 17 en 18 augustus 1865 wordt melding gemaakt van deze brand het artikel van de 18e luidt "Omtrent den brand onder Kralingen, waarvan wij gisteren melding hebben gemaakt, kan nader worden medegedeeld dat het onheil plaats had in een der onlangs geheel vernieuwde meelmolens der Gebr. Hioolen. Nadat een bliksemstraal een der houten molenwieken tot spaanders verbrijzeld had, die des morgens op verschillende afstanden gevonden, heeft de straal een weg gezocht door den molen en zette deze weldra geheel in vlam. Een aanzienlijken voorraad graan en meel, gedeeltelijk verassureerd zijnde, werd daarbij vernietigd. Aan de spoed en ijver der Kralingschen brandweer, alsmede die van hier ter stede, die ook weldra op de plaats des onheils verscheen, was het te danken, dat de op korten afstand daarvan gelegen molen de panden die als het ware aan eene vuurregen door de daarop gerigten wind blootgesteld behouden werden. Gelukkig is bij deze ramp geen verlies van menschenlevens te betreuren."
In het register van bouwvergunningen van de gemeente Kralingen wordt vermeld dat op 19 maart 1866 aan de "Heeren Gebroeders Hioolen" wordt toegestaan om "na afbreking van den afgebrande molen De Ster op de bestaande grondslagen eenen Windsnuifmolen en daarnaast twee wooningen te mogen doen bouwen". Na de brand is op dezelfde plaats op een nieuwe stenen voet een snuiftabak- en specerijenmolen gebouwd. Deze molen stond oorspronkelijk aan de Trekvliet in Rijswijk en was daar in 1842 nieuw gebouwd. De naam van deze molen was De Stier maar na een jarenlange verwarring kreeg hij zijn oorspronkelijke Kralingse naam De Ster weer terug.
Op 13 juni 1962 brandde De Ster opnieuw af. De nieuwbouw van de molen duurde tot 1969.
De Ceres
Op 23 april 1842 kopen Alexander en Willem Hioolen van Leendert Dooremans, fabrikant en koopman voor de prijs van fl. 75,- "Een kampje weiland gelegen aan de Korte kade binnen de gemeente Kralingen belend ten Zuiden de verkooper ten Noorden de koopers ten Oosten de Scheiding sloot en ten Westen de watering op den kadastralen perceelsgewijzen legger aangewezen sectie A nommer 1461 groot vijfentwintig Roeden tien Ellen. Belast met Erfpacht van Twee Guldens per Jaar ten behoeve van Kralingen." Op dit perceel zal later de korenmolen Ceres gebouwd worden, eerst moeten echter nog enige problemen uit de weg geruimd worden.
Op 18 augustus 1843 wordt door Burgemeester en Assesoren het verzoek van de gebroeders Hioolen om nog een korenmolen aan de Korte kade te mogen bouwen behandeld. Uit de behandeling door Gedeputeerde Staten van Zuid Holland blijkt dat het hier gaat om een snuif- en korenmolen. Een aantal molenaars uit Rotterdam heeft bezwaar tegen dit plan ingediend. Hoewel hun bezwaar niet gegrond verklaard wordt, wordt het verzoek van de Gebroeders Hioolen op 16 oktober 1843 toch afgewezen. De reden is dat door combinatie van de beroepen van bakker, meelverkoper en molenaar het niet goed mogelijk is ontduiking van de wet op het gemaal te voorkomen.
Op 8 maart 1844 wordt een hernieuwd verzoek gedaan om een snuif- en korenmolen te mogen bouwen. Op 7 augustus wordt door Burgemeester en Assesoren een vergadering met de geburen belegd. Daar worden geen bezwaren ingebracht. Vervolgens kopen de gebroeders op 26 augustus 1844 van "De wel Edele Heer Pieter Wachter Junior Koopman" ..... "Een klein stukje grond met water ter lengte van twaalf nederlandsche Ellen en ter breedte van vijf nederlandsche Ellen gelegen beoosten de Korte Kade in de gemeente Kralingen en behoorende tot de aan den Heer Comparant ter Eenre behoorende Buitenplaats genaamd “Weltevreden” makende het verkochte uit een gedeelte van eene Laan of Bosch op den perceelsgewijzen Kadastralen legger voorkomende onder sectie A nommer 2696 en wel aan de noordoostzijde van hetzelve perceel en belend hetzelven ten noordoosten ten zuidoosten en ten zuidwesten de verkooper en ten noordwesten de Koopers." Deze akte vermelt verder "Zijnde de Heeren Comparanten Koopers voornemens op het gekochte alsmede op een gedeelte van hunnen eigen grond eenen Windkoornmolen te bouwen." Onder de condities waarop de koop/verkoop tot stand komt wordt ook nog vermeld: "ten vierde: Dat zoolang de bedoelde nieuw te bouwen korenmolen bestaat de balie en de wieken van den Molen onbelemmerd over het nog overige erf den verkoopers mogen uitsteken en overgaan en dus de Molen eene vrije vlucht zal moeten hebben, waartegen door den verkooper of diens succeseuren nimmer ofte nooit eenige de minste hindernis mag worden daargesteld maar in tegendeel zulks ten allen tijde zullen moeten gedoogen."
Dat De Ceres geen lang leven beschoren is, blijkt uit de boedelscheiding na het overlijden van Alexander Hioolen op 17 januari 1876. Daarin wordt vermeld: "Terwijl in het jaar 1871 de Koornmolen “Ceres” mede tot de grond toe is afgebrand en daarvoor een stoommeelfabriek in de plaats is gesteld, waarvan de kosten mede het bedrag der ontvangen assurantie penningen verre hebben overschreden." De oorzaak van de brand wordt duidelijk uit een bericht in het bijvoegsel van de Nieuwe Rotterdamsche Courant van zondag 18 Juni 1871, No 166: "Bij de zware donderbui, die in den afgeloopen nacht over onze stad en omstreken is uitgebroken, is de bliksem in de koornmolen Ceres, aan de Kortekade, onder Kralingen, toebehoorende aan de heeren Gebr. Hioolen geslagen. Ofschoon bij de Kralingsche brandweer ook nog twee Rotterdamsche spuiten waren aangerukt, is men evenwel er niet in kunnen slagen het gebouw te redden. De geheele molen met den daarin aanwezigen voorraad graan was binnen een uur totaal afgebrand."
Ook de stoommeelfabriek Ceres heeft slechts een kort bestaan gekend. Volgens het kadaster werd de fabriek in 1900 niet meer als zodanig gebruikt. In het proces verbaal van de onteigening in 1916 wordt vermeld: "Op Sectie C No. 1170 staat een steenen pand vroeger als meelfabriek in gebruik, doch thans voor bergruimte dienende dat dat pand vier zolders en een tussenzolder heeft, terwijl daarin aanwezig zijn een maalsteen, een porseleinwals, eenig drijfwerk etc. Dat tegen de zijgevel is aangebouwd een machinekamer met ketelhuis en daarachter een fabrieksschoorsteen terwijl verder op dit perceel staat een houten loods bekleed met planken met open naden. Op Sectie C No. 1171 bevindt zich een loods met schrooten bekleed en met pannen gedekt." Volgens de gegevens van het kadaster zijn de gebouwen in 1921 gesloopt.
In 1916 zijn de eigendommen van de familie Hioolen onteigend in verband met de aanleg van de Waalhaven en wat later de Kralingse Hout. De molens kwamen toen in bezit van de gemeente Rotterdam. Het bedrijf is vervolgens door de meesterknechts Noordergraaf en Krijgsman voor de specerijenmaalderij en Bukman voor de snuiftabak en later door Van Harrewijen voortgezet.